Toen Goziëm Frijmersum op vierjarige leeftijd naar foto’s van zijn overgrootouders keek in een boek van zijn vader Frits, dacht hij altijd dat ze fotomodellen waren. Niets is echter minder waar. Ze werden in dat boek afgebeeld omdat ze jaren nadat de slavernij was afgeschaft, tentoongesteld werden in een circustent in Amsterdam, waar heel Nederland hen kon aanschouwen. Dit verhaal vormt een onderdeel van de expositie “Famiri Familie,” die vanaf deze maand te zien is in Amsterdam. De overgrootouders van Goziëm waren niet de enigen; het tentoonstellen van Surinamers was een van de meest populaire attracties op de Wereldtentoonstelling in 1883, die het gehele Museumplein besloeg en waar zowel producten als mensen uit de koloniën werden tentoongesteld.

“Dagelijks van 10 tot half 6 te bezichtigen: verschillende mensenrassen van Suriname. Waaronder Arowakken en Caraïb-Indianen, Maronen of Boschnegers en Creoolsche typen. De meeste dezer rassen zijn voor de eerste maal in Europa te zien,” zo luidde de reclame. “Het was echt een mensententoonstelling,” zegt historicus Mark Ponte. Om de Surinamers te zien, moest je echter bijbetalen: een kwartje per persoon. Ponte merkt op: “Ondanks die extra kosten was het de populairste attractie.”

Het doel was om te laten zien hoe goed het ging met het Nederlandse koloniale rijk en de economie. “Nederland wilde aantonen: wij zijn een klein landje, maar kijk eens, koloniaal tellen we toch behoorlijk mee. Het was een grote reclametentoonstelling om te laten zien dat een belangrijk project gaande was waarin mensen tot beschaving werden gebracht.”

Gedurende een half jaar zaten 28 Surinamers van verschillende bevolkingsgroepen in een nagemaakte plantagehut in een grote circustent. Hekken waren om hen heen geplaatst, en binnen die hekken moesten ze het leven in Suriname nabootsen. Vrouwen verrichtten voornamelijk handwerk, er waren souvenirs te koop, en er werd getrommeld. “Ze zaten daar waarschijnlijk vaak een beetje op,” vertelt Ponte. “Er werd een soort toneelstuk opgevoerd waarin mensen moesten doen alsof ze op de plantage waren. Ze woonden in werkelijkheid niet op plantages in Suriname. Er werd een heel exotisch beeld gecreëerd.”

Om dat beeld te versterken, zorgde Artis voor Surinaamse vogels die rondvlogen in de tent. Op de binnenwand van de tent stonden schilderingen van het leven in Suriname. “Ze konden niet zomaar zeggen: ‘sorry, ik heb geen zin,'” voegt Ponte toe. Voor dat toneelstuk werden ze weliswaar betaald, maar het exacte bedrag blijft onduidelijk. Buiten werktijd mochten ze doen wat ze wilden; het waren geen gevangenen. Volledig stoppen was echter geen optie, want ze hadden een contract en geen andere plek om naartoe te gaan. “Ze sliepen vermoedelijk in de tent zelf.”

Meer dan één miljoen bezoekers kwamen op de tentoonstelling af, zowel nationaal als internationaal, terwijl Nederland destijds vier miljoen inwoners telde. Dit geeft een indicatie van de immense populariteit van de attractie.

Ook de grootouders van Frits Frijmersum (84) en de overgrootouders van zijn zoon Goziëm (46) werden naar Nederland gebracht. Het betrof Amalia Frijmersum, toen 24 jaar oud en werkzaam als serveerster in de huishouding in Paramaribo, en Richard Mazer, toen 28 en timmerman. Hun verhaal is nu onderdeel van de expositie “Famiri Familie,” die onlangs geopend is in zowel Nederland als Suriname.

Als kind kreeg Frits al te horen dat zijn grootouders een ‘reis naar Holland’ hadden gemaakt, zo vertelt hij telefonisch vanuit Paramaribo aan RTL Nieuws. “De gewone Surinamer had het kapitaal niet. Dus het werd als iets bijzonders gezien.” Hij wist toen niet precies wat die reis inhield. Hij had alleen zijn ouders wel eens horen praten over een sigarendoos met daarop afbeeldingen van zijn oma. “Pas later hoorde ik dat er waarschijnlijk geld aan werd verdiend door hen tentoon te stellen. Dan ga je begrijpen dat het zoetzuur is.”

Ook Goziëm begreep als kind niet wat zijn overgrootouders hadden meegemaakt. Thuis lag wel een boek over de tentoonstelling met foto’s waar zij op stonden, en zijn vader liet deze regelmatig zien. “Dat vond ik heel wat, omdat ik alleen mijn eigen oma heb gekend,” vertelt hij telefonisch vanuit Amsterdam. Dit gold ook voor Frits. “Het is een van de weinige keren dat je tenminste iets ziet van jouw voorouders.” Goziëm maakte zelf vaak associaties om het verhaal logisch te maken. “Ik dacht altijd dat ze een soort fotomodellen waren geweest, want je kunt je dat anders niet voorstellen.”

Voor Frits werd het volledige verhaal duidelijk toen zijn neef op onderzoek uitging. Op dat moment was hij 18 jaar en studeerde in Nederland. “Enerzijds is het opvallend dat je oma en opa er van al die Surinamers bij mochten zijn, maar het was een curiositeit, niets anders dan het tentoonstellen van mensen, vergelijkbaar met een vee-tentoonstelling.”

Hij herinnert zich een specifieke gebeurtenis toen hij in Nederland studeerde en een moeder met een kind naar hem toe kwam. Ze vroegen of ze hem mochten aanraken om te zien of hij ‘afgaf’. “Mensen waren onwetend. Het is begrijpelijk als je nog nooit een zwarte man hebt gezien dat het bijzonder is.” Frits ervoer zelf iets soortgelijks toen hij in Nederland arriveerde: “Ik moest het even laten bezinken toen ik op mijn eerste dag in Nederland een witte vuilnisman zag.”

Hoe Amalia en Richard de tentoonstelling zelf hebben ervaren, is niet duidelijk. Ze wisten waarschijnlijk niet precies wat hen te wachten stond, vertelt Goziëm. “Hen was voorgehouden dat ze de koning zouden ontmoeten.” Ponte voegt toe: “De mensen dachten dat de koning een belangrijke rol had gespeeld bij de afschaffing van de slavernij, wat niet het geval was.”

Echter, de koning die ze bij de opening hoopten te zien, liet zich niet zien; hij was te vermoeid om helemaal naar de achterkant van het terrein te gaan, zoals vermeld in krantenberichten. Ponte legt uit: “Dat was een teleurstelling omdat ze hun ‘weerzin’ om naar Nederland te komen, hadden overwonnen met ‘slechts de zekerheid de koning te zien’. Mensen stonden niet in de rij om naar Nederland te komen, en er waren lange onderhandelingen met opperhoofden van Marrons en Inheemsen nodig om mensen te vinden.”

Eenmaal in Nederland bevonden ze zich dus in die circustent. “Ik heb geen verhalen gehoord dat ze vernederd zouden zijn of in moeilijkheden zijn gebracht,” vertelt Frits. Goziëm vermoedt echter wel dat ze het niet altijd even prettig hadden. “Ze waren daar niet 100 procent vrijwillig. Ze werden helemaal opgemeten; er zijn gipsafdrukken van hun hoofd gemaakt, en mijn vaders oma lacht op geen enkele foto. Ze was niet gelukkig, ze kijkt niet plezierig in de lens, en in een krantenartikel staat dat ze de gipsafdrukken als zeer onprettig hebben ervaren.”

Het opmeten van lichaamsdelen, zoals de diameter van het hoofd, werd bij iedereen uitgevoerd. Een antropoloog was hier verantwoordelijk voor, aldus Ponte. Hij voerde interviews uit, maakte foto’s en nam maten op, allemaal in het kader van rassenleer. “In die tijd werd dat soort bevolkingsonderzoek gedaan. De foto’s werden min of meer geaccepteerd, maar krantenberichten vermelden dat de gipsafdrukken als onprettig werden ervaren. Human zoo’s waren wijdverbreid; in steden als Parijs, Londen en Brussel werden gekoloniseerde volkeren tentoongesteld in nagebouwde dorpen, als in een soort dierentuin. Op foto’s zie je mensen poseren, terwijl buiten de hekken toeschouwers staan.”

Goziëm reflecteert op de continue aandacht die zijn overgrootouders kregen tijdens de tentoonstelling: “Moet je je voorstellen dat je continu bekeken wordt. Mensen staan om je heen, je weet niet wat mensen roepen of misschien wel gooien. Ik weet niet hoe het toen was, maar dat bedenk ik erbij.” Aanvankelijk werden ze ook ziek, wat Ponte bevestigt: “Het was te koud. Er moest nog verwarming worden aangelegd. Een inheemse man is overleden. Volgens de berichten aan een longaandoening die hij al had, maar het klinkt toch een beetje alsof die kwaal op z’n minst is versterkt door de kou.”

De berichtgeving over de tentoonstelling varieerde van ‘openlijk racistisch’ tot meer meelevend, volgens Ponte. “Iemand schreef over een ‘etalage van mensenvlees’ in een negatief stuk. Hij zag het als een soort kermisattractie. Maar je ziet niet een soort van grote heftige vorm van kritiek.” Goziëm, die pas vier jaar geleden in zijn familiegeschiedenis dook, deelt zijn emotionele reactie: “Elke keer als ik dat boek nu open, gaat er letterlijk rilling door me heen.”

Het besef van de impact van de tentoonstelling maakt Goziëm verdrietig. Zijn deelname aan een documentaire over de tentoonstelling en het openen van het bijbehorende boek brachten hem tot tranen. Hij gelooft dat de pijn van generatie op generatie wordt overgedragen en dat het openen van het boek voelt als het tijdelijk afbreken van zijn gebruikelijke manieren om hiermee om te gaan.

Share.
Exit mobile version